Vandaag is het de dag van de Verpleging. Ik ga hier geen Corona-verhaal schrijven want die zijn er voldoende geschreven. Nou ja, voldoende is niet het juiste woord want je kunt de verplegers en verpleegsters nooit genoeg in het zonnetje zetten. Ik bedoel maar te zeggen dat de laatste 3 jaar bijna alle artikelen over verpleegsters gecombineerd waren met de Corona-epidemie.
Ik wil dat niet doen. Voor mij waren ruim vóór die tijd de verpleegsters en verplegers al helden. Ze zijn warm, empathisch, zacht, meelevend. Ze zijn lief en werken keihard. Ze luisteren goed en zijn vrijwel altijd heel vrolijk. Dat deed me altijd goed als ik in het enge ziekenhuis terecht kwam. Niemand is daar voor zijn lol en ik dus ook niet.
Op 31 januari 2018 werd ik opgenomen om mijn linkerborst te laten amputeren. Er zat een fikse tumor in en dus moest de hele borst weg. Geen keus. Ik lag op de afdeling Oncologie. Direct na de operatie toen ik weer in mijn eenpersoonskamer lag, kwam de verpleegster vaak kijken of het goed met me ging en of het strakke verband rond mijn borstkast nog goed zat. Ik was te duf om mijn ogen lang open te houden, maar de lieve stemmen om mijn hoofd maakte dat ik me veilig voelde. Gedurende de nacht kwam er ook steeds iemand even kijken en vragen (als ik wakker was) of het ging met al die drains die uit mijn lichaam staken.
De ochtend begon al vroeg in het ziekenhuis en twee lieve verpleegsters kwamen mij wassen. Ze vroegen of ik mijn wond al wilde zien want dan konden we met paal en infuus en al wel even naar de badkamer. Maar dat wilde ik niet. Dat durfde ik nog niet. Ik was eigenlijk nog maar net bezig met het verwerken van het feit dat ik borstkanker had en mijn borst was er al af. Dus het ging allemaal een beetje snel. Ik wilde nu niet ook direct met het feit geconfronteerd worden. Dat was natuurlijk helemaal geen probleem en ze wasten me lief en voorzichtig, gewoon in bed. Daarna kreeg ik eten en kon ik een beetje tv kijken. Maar echt helemaal bekomen van de narcose was ik nog niet. Bart mocht pas ’s middags komen, dus ik had een paar uurtjes om af en toe in te dommelen. Tenminste, dat dacht ik.
Om 10uur kwam er een mevrouw mijn kamer binnengewandeld met een koffertje op wieltjes achter haar aan. “Zo, mevrouw van de Camp, u heeft gisteren een amputatie van uw borst gehad, vandaag ben ik hier om te kijken welke behaatje u het beste kunt dragen en welk implantaat het beste bij U past.” Ze kwakte het koffertje op mijn bed net achter mijn voeten en daaruit kwamen allerlei implantaten (oftewel verschillende maten ‘schoudervulling’, noemde ik het, want het waren katoenen zakjes met een stukje schuim erin) en witte beha’s van het genre: daar wil ik nog niet dood in gevonden worden. Ik was sprakeloos, verward en compleet overdonderd. En dus zei ik niets. Om een lang verhaal kort te maken; zij heeft mij mee naar de badkamer geleurd om mijn verband eraf te halen en terwijl ze bezig was om mij een beha aan te trekken, draaide ze me naar de spiegel waar ik mijn wond zag en de twee drains die uit mijn lichaam kwamen. Het werd zwart voor mijn ogen en ik viel flauw.
Ik weet niet meer heel goed wat er daarna gebeurde maar ik werd in bed gelegd door twee verpleegsters, die foeterend op die mevrouw, mijn verband en de strakke band weer over mijn wond deden. De vrouw werd weggejaagd, maar liet toch nog even snel een zakje achter waar een behaatje en twee schoudervullingen in zaten waar we maanden later een factuur voor thuisgestuurd kregen. Maar anyway, de verpleegsters waren er bijna zelf niet goed van dat ik op zo’n manier behandeld was. Zij wisten heel goed dat ik nog niet klaar was om de wond te zien en waren boos op de mevrouw dat ze zonder boe of bah mij dwong dat wel te doen. Ze kwamen vaak terug die dag om me een extra theetje of puddinkje te geven, en ze hebben een woedende Bart ook netjes te woord gestaan en beloofd dat ze het zouden uitzoeken en dat het niet meer zou gebeuren. Engeltjes waren het.
Pas na drie dagen kon ik het aan. Aan elke kant van mij liep een verpleegster met me naar de badkamer en samen hebben we het verband eraf gehaald. Ze zorgden ervoor dat ik op tijd ging zitten als ik wit wegtrok en bleven bij me tot ik mezelf echt kon bekijken in de spiegel. Ze zeiden dat het er zo mooi uitzag en dat ik daar later vast een mooi litteken kreeg want dat het netjes was gedaan door de arts. Dat ze zoveel tijd en moeite namen, zo empathisch en lief waren, dat blijft me altijd bij.
Ook toen ik uiteindelijk in het ziekenhuis belandde na de op twee na laatste chemo, totaal uitgeput en uitgedroogd, lag ik in een eenpersoonskamertje. Elke 3 uur werd er bloed afgenomen. Ook die nacht. En elke keer als de nachtverpleegster kwam, was het niet van hup, de deur open, het licht aan en even kuchen om te laten weten dat ik wakker moest worden. Nee, ik hoorde haar niet binnekomen. Ik lag op mijn zij en werd heel eventjes wakker omdat er een lichtje uit een pen kwam die ze in haar mond hield om zo via mijn port-a-cath bloed af te nemen. Ik glimlachte moe toen ik haar gezicht zo dicht bij het mijne zag, dankbaar om even een lief gezicht te zien in alle ellende. “Sssst Sofie, slaap maar lekker door”, fluisterde ze terwijl ze even lief over mijn kale hoofd aaide.
Echt, lieve verpleegsters en verplegers: een ode aan jullie. Jullie maken ellendige, enge en miserabele ervaringen minder erg door jullie aanwezigheid, jullie inlevingsvermogen en jullie liefdevolle zorg!
Fijne dag van de verpleging!