Ik had van de week een droom. Het was maar een fragmentje,
een kort stukje droom. Maar een bijzonder stukje droom.
Ik droom eigenlijk altijd naar. Nachtmerries zijn schering en inslag in mijn leven. Mijn niet altijd even prettige verleden, mensen die ik nooit meer wil zien en die niet meer bestaan voor mij omdat ze me bijna kapot hadden gemaakt. En hoe hard ik die mensen (en alle bijbehorende herinneringen) uit mijn brein blokkeer, boos wegduw, of in mijn hoofd vreselijke dingen toewens, ze blijven me lastigvallen in mijn slaap. Oude gevoelens van waardeloos zijn, onzekerheid, angsten en niet goed genoeg zijn, teisteren mijn slapende ik.
Slapen vind ik heerlijk in mijn zachte bedje. Ik heb het al vaker gezegd; een heerlijk flanellen dekbedovertrek met daarover de zachtste deken die heerlijk over mijn wangen streelt elke keer als ik me omdraai. Heerlijk! Alleen die dromen, die nachtmerries...
Maar nu had ik van de week dus een droompje. Een fragmentje
van iets dat wél leuk was. Ik zal het beeld, het filmpje even beschrijven.
Ik loop op het strand, een breed strand, ik weet niet waar
en dat is ook niet belangrijk. De zon schijnt. Ik voel het warme zand onder
mijn voeten en tussen mijn tenen. Ik loop mooi rechtop en geniet van de zon in
mijn gezicht, de wind in mijn lange haren en ik sluit lopend even mijn ogen om
diep in te ademen en te genieten van hoe goed ik me voel. Er zijn niet veel
mensen op het strand en als ze er wel zijn hebben ze mij niet in de gaten. Ik
loop daar ook niet om bekeken te worden. Ik loop gewoon alleen, rechtop,
tevreden met mezelf, blij met de ‘ik’ die ik ben.
Het punt is; ik loop topless.
Ik droom dat ik genietend, tevreden met mezelf, ik durf
zelfs te zeggen; met liefde voor mijzelf, topless over het brede strand loop.
Met maar één borst.
Ik werd wakker en kon niet snel genoeg naar beneden om het
tegen Bart te vertellen. Hoe vaak nestelde ik me ‘s ochtends niet huilend in
zijn armen, na de zoveelste nare droom die ik maar niet van me af kon schudden.
Die dag kwam ik naar beneden en vertelde hem over mijn droompje. Hij was blij
voor mij. Hij knuffelde me en zei hoe fijn hij het vond dat ik nu een fijn
droompje heb gehad.
Ik ben 45 jaar en ik heb maar één borst. Dat is natuurlijk
helemaal niet leuk. Maar het is een feit.
Vijf dagen nadat ik hoorde dat ik borstkanker had, was mijn borst al weg. Dat
ging allemaal zo vlug. Voordat het écht tot je doordringt dat je kanker hebt,
is je borst weg. Dat moest natuurlijk ook, maar ineens is je lichaam veranderd
en zit er een massief litteken op je bovenlichaam.
En natuurlijk spraken de chirurgen over een reconstructie,
maar dat kon pas na een jaar. De operatie was goed gegaan, maar was een
traumatische ervaring voor mij. Ik was bloednerveus terwijl ik in mijn bedje
naar het operatiekwartier werd gereden. Ik lag elleboog aan elleboog tussen
andere mensen die wat spraakzamer waren dan ik en het nodig vonden hun kwalen
en verhalen aan mij uit de doeken te doen.
Velen van jullie weten dat ik dingen ZIE, die ik hoor. Ik
krijg beelden te zien in mijn hoofd bij de woorden die mensen uitspreken. En
daar werd ik bepaald niet rustiger van. Uiteindelijk werd ik naar de OK gereden
en mocht ik zelf op een ijzeren plank gaan liggen en werden mijn armen
vastgebonden aan de tafel. Het was koud, ik rilde. Er waren een hoop mensen
maar ik zag niemand écht. Ik keek naar het plafond en af en toe zei iemand iets
tegen me. Ik wist niet wat er ging gebeuren en wat me te wachten stond. Iemand
zei: “slaap lekker mevrouw, tot straks”. Mijn ogen schoten van links naar
rechts zoekend naar een lieve arts die zich om me bekommerde zoals bij Grey’s
Anatomy, maar ik zag niemand. Ineens begon ik zwarte vlekken te zien. Ik wilde
zeggen dat ik dacht dat ik flauw ging vallen, maar ik raakte in paniek. Ik
voelde een grote druk in mijn hoofd en toen werd alles zwart.
Toen ik wakker werd voelde ik een hand op mijn borst en een stem die bij de hand hoorde denk ik, en die zei tegen iemand anders: “Deze was helemaal in paniek”. “Rustig maar mevrouw, de operatie is gelukt”.
Ik wilde weg hier. Ik lag tussen andere pas geopereerde
mensen en sommigen gaven over of riepen overstuur.
Ik moet hier weg, ik wil hier weg. Ik wil naar Bart, die op
mijn kamertje op me zit te wachten. Ik wilde huilen, maar ik hield me sterk.
“Wanneer mag ik hier weg”, hoorde ik mezelf met een krakende stem zeggen. “Als
u goed wakker bent mevrouw”. En dus vocht ik tegen de moeheid, tegen de restjes
van de narcose, tegen de duizeligheid. Ik ging praten, kletsen, vragen stellen.
“Deze is wakker genoeg, die mag terug naar de afdeling”,
hoorde ik uiteindelijk. Mijn bed begon te rijden en ik werd naar de afdeling
teruggebracht.
Ik moest huilen toen ik Bart zag. Ik wilde van alles
vertellen maar ik was zó moe.
Bart zei, “je moet je niet zo verzetten tegen de slaap. Ga
maar slapen”. Eindelijk kon ik slapen, eindelijk was ik veilig, eindelijk was
ik terug bij Bart.
De volgende ochtend werd ik gewassen maar ik durfde nog niet
naar mijn litteken te kijken. Dat hoefde ook niet, dat begreep de verpleegster
goed. Het was te vers. Te moeilijk. Het was beladen.
Toch kwam er die morgen een mevrouw langs met behaatjes en
een reeks ‘protheses’. Ik was overdonderd en liet me volledig overvallen door
haar standaard praatje over de prothesen en wat dat toch met mijn gevoel van
‘vrouw zijn’ zou doen. De behaatjes waren wit, lelijk en strak. Ze deed me een
behaatje aan en stopte er een kleine ‘prothese’ in. Niet veel meer dan een
ouderwetse schoudervulling. We liepen voorzichtig naar de badkamer en daar
bekeken we mij, in de spiegel.
Ik zag mijn litteken en schrok zo erg dat ik wit wegtrok. Ik
mocht even gaan zitten maar de mevrouw ratelde gewoon door. De échte prothesen
zijn anders, beter en zwaarder, maar dit zou voor de komende 6 weken genoeg
moeten zijn. Ze vroeg me te kiezen en liet me een papier ondertekenen.
Toen ik dit later aan Bart vertelde was hij woest.
Eenmaal thuis zag ik mezelf vaker in de spiegel en begon ik
te wennen aan mijn nieuwe lichaam. Je leest zo vaak dat vrouwen het vertrouwen
in hun lichaam kwijt zijn geraakt. Dat heb ik nooit gehad. Ik hou van mijn
lichaam, nu zelfs nog meer. Ik heb een berg respect gekregen voor mijn lichaam
van heb ik jou daar. Het heeft me door de zwaarste tijd in mijn leven geloodst.
Ik vind mezelf niet minder vrouwelijk met maar één borst.
Bart vindt mij nog steeds mooi en zelfs sexy. Maar je vraagt je ongewild toch
af of andere mensen dat ook vinden. Vijfenveertig jaar en maar één borst. En er
is geen haar op mijn hoofd die denkt aan een reconstructie. Niet nog eens een
operatie (waarschijnlijk meerdere). Niet na de nachtmerrie van de amputatie.
Maar uiteindelijk moet je niet denken aan wat anderen
denken, dat heb ik wel geleerd. Ook moet ik me niet laten leiden door angst
(voor een nieuwe operatie). Ik moet luisteren naar mijn innerlijke stemmetje.
Naar mijn buikgevoel en mijn lichaam. En nu ik weer lichtjes zie in mijn ogen,
nu mijn haren groeien en ik weer oorbelletjes indoe en soms zelfs wat mascara
op mijn wimpers strijk, zie ik de oude Sofie weer terugkomen. Als ik kijk naar
vrouwen van mijn leeftijd, zie ik bij iedereen mooie dingen. De vrouwen die ik
ken zijn heel mooi omdat hun karakter zo mooi is, ze zo mooi bewegen of zo
zeker van zichzelf zijn. Het is iets wat ze uitstralen dat ze zo vrouwelijk
maakt en aantrekkelijk.
Als ik nu in de spiegel kijk en mijn lichaam zie, zie ik niet alleen mijn litteken. Ik zie lichtjes, ik zie een glimlach, een ‘aangekleed’ gezicht.
Ik zie één borst, maar ook een taille en een mooie huid. Ik
zie zin in het leven in de ogen die mij aankijken.
Ik ben niet veranderd. Ik vind mezelf niet anders. Ik ben trots op mijn
lichaam, van binnen en van buiten. Ik voel me vrouwelijk en begeerd.
En ik geloof heilig dat mijn onderbewustzijn dat ook zo
voelt, vandaar mijn onverwachte droompje over het strand.
Ik sluit af met een mooie quote die ik ooit las:
“Scars only dictates where we have been in the past, not where we are going in the future”