Ik kijk in de ogen van mijn moeder. Dat is moeilijk. Ze kijkt me niet aan. Ik buig een beetje voorover om haar blik te vangen. Haar mooie bruine ogen. Al meer dan 45 jaar kijk ik in haar ogen. Bruin, met kleine gele vlekjes. Ik zou ze zo kunnen uittekenen. Ze keken naar me bij kleine en grote pijntjes, bij verdriet, bij vreugde. Ze gaven mij een veilig gevoel. Als die ogen naar me keken was ik veilig. Dat zijn de ogen van mijn mama. En als mama er is, is alles goed. Haar ogen keken vol liefde naar mij, maar soms ook boos, bezorgd, verdrietig, onderzoekend of teleurgesteld. Ik hoefde haar ogen maar te zien en ik wist wat ze dacht. Als ze me aankeek met teleurstelling in haar ogen, kroop ik van ellende over de vloer. Maar als ze me ondeugend aankeek en haar ogen vol liepen met tranen, kon ik mijn lach ook niet meer inhouden. Dan rolden we schaterend van het lachen over de bank. Ik wist wat zij dacht en zij wist wat ik dacht. Zonder een woord te zeggen. Ja, de ogen van mijn moeder hebben me door vele situaties heen geleid.
Maar nu sta ik er alleen voor. Zij ziet mij niet meer. Zij kijkt wel naar mij, maar er is geen twinkel meer als ze me ziet. Geen herkenning meer. Ik kon een vreemde zijn. Sterker nog, ik ben een vreemde voor haar. Ik kan je niet uitleggen hoe zeer dat doet. Het is een onbeschrijfelijke pijn. Het is alsof mijn moeder er niet meer is. Alsof ze gestorven is…
Om de dag zie ik haar. Ik zie haar lopen, praten, zingen, mopperen, eten en schilderen. Mijn moeder. In ieder geval haar lichaam, haar ogen, haar mond. Ik herken haar aan alles, maar ook eigenlijk aan niets. Waar is mijn moeder gebleven? Hoe kan het toch zijn dat ze hier voor me staat, maar er eigenlijk niet meer is. Waar is ze naartoe? Zit ze gevangen in haar lichaam? Waar zit die mooie ziel? Al dat moois wat mijn moeder, mijn moeder maakte? Ik mis haar zó verschrikkelijk!Ik heb het wel zien aankomen. Het was al jaren duidelijk dat we naar dit punt zouden reizen. Maar nadat ze gevallen was en haar heup brak is het heel hard achteruitgegaan. Ze moest geopereerd worden en de narcose heeft een desastreus effect op haar gehad. Niet lichamelijk, maar wel geestelijk.
Daarna ging het snel achteruit met haar ziekte, haar geheugen. Ze woont in een tehuis waar er heel goed voor haar wordt gezorgd, ik kan niet anders zeggen, maar ik was nog niet klaar. Ik was nog niet klaar voor de realiteit. Ik heb haar kamertje opgefrist met kleurig behang, fotolijstjes met foto’s van mij, van ons. Maar elke keer als ik binnenkom, liggen de lijstjes plat, met de foto naar beneden, op de kastjes. Ze wil niet dat er vreemde mensen naar haar kijken als ze aan het schilderen is. Ze vindt het raar en legt ze steevast terug plat. Ik heb zoveel geprobeerd. Liedjes voor haar zingen, die wij vroeger samen zongen. Filmpjes kijken van ons, van toen ik een baby was, van sinterklaas, kerst, haar eerste autootje, mijn bruiloft, van haar eerste kleindochter. Maar ze herkent niets, niemand. Wanhopig werd ik ervan!
Ik moest iéts doen.Mijn moeder is er niet meer… Ik moet afscheid van haar nemen. Maar dat gaat toch niet? Hoe moet ik dat doen als ik haar nog om de dag zie? Ik kan toch niet wegblijven. Ik ga nog liever dood. Hoe kan ik nu wegblijven bij mijn moeder? Maar hoe moet ik dan afscheid nemen? Mijn hart bloedt, huilt, krimpt in elkaar. Er is een stukje van mij weg. Gewoon weg. Ik ben niet meer heel, sinds mijn moeder verdween, en daar huil ik om…
Ik ga dus om de dag naar haar toe, als een vreemd eerbetoon. Dit is wellicht niet ideaal, maar het is mijn plicht. Ter nagedachtenis aan haar, ga ik om de dag naar een vrouw die sprekend op mijn moeder lijkt, uit plichtsbesef. Voor mezelf doe ik het, om mijn geweten te sussen. Want het liefst, hoe hard het ook klinkt, zie ik haar niet meer, en neem ik op mijn eigen manier afscheid van haar mooie lieve ziel. Haar prachtige leven en haar sprankelende zelf, breng ik een ode aan één van de weinige mensen in mijn leven waar ik me altijd goed bij voelde. Geborgen, veilig, liefdevol, gewenst en gerespecteerd. Mijn grote voorbeeld. Ik ben geworden wie ik ben dankzij haar, en daar ben ik o zo trots op.
Maar ik heb iets gevonden. Iets dat werkt. Iets waar ik héél blij mee ben. Ze herkent me niet meer als dochter, maar ze herkent me wel. Ik ben blij dat ik ben blijven zoeken, en ik ben blij dat het werkt. Om de dag kom ik langs. Ik heb altijd een gele jas aan. Die ligt permanent in mijn auto. En als ik naar mijn moeder ga, trek ik die aan. Ik heb een sleutelhanger met twee gele klompjes bij me. Als ik op haar deur klop en naar binnen stap bengelen die klompjes aan mijn wijsvinger. Ik hou ze naast mijn gezicht en zeg: “hallo mama”. Ze kijkt me aan, ziet mijn gele jas en kijkt vervolgens naar de klompjes, die wel heel aantrekkelijk bengelen aan mijn wijsvinger. Er verschijnt een grote glimlach op haar gezicht. Ze kijkt onmiddellijk naar de twee identieke klompjes die aan een haakje aan haar muur hangen. Ze loopt er naartoe en neemt ze van het haakje af. Al die tijd lacht ze. Ze komt op me af lopen en steekt haar arm door de mijne. We lopen naar haar bed en kruipen met zijn tweetjes onder de plaid. Ik schuif mijn arm voorzichtig onder haar hoofd door. Ze ligt op haar rug naar het plafond te kijken. Nog steeds met een lach op haar gezicht en de klompjes stevig in haar hand.