Bart en ik wandelen elke dag ons rondje, weer of geen weer, daar heb je regenkleding voor.
We wandelen altijd tussen 20.u en 22.30u.
In de zomer was het fijn. We keken naar de boten die door het kanaal voeren en liepen langs een wei met een groepje schapen met lammetjes. Een stukje verder kwamen we weer langs een wei met een kleine groep schapen. Ze keken naar ons zoals wij naar hen keken. Wij vinden schaapjes leuk, maar de schaapjes kwamen niet in alle enthousiasme naar ons toe gehuppeld. Wat ik natuurlijk wel heel leuk had gevonden, maar ze zijn gewend aan wandelaars dus het deed hen niet veel. Wij bleven toch altijd even staan en kletsten tegen hen. Hun oortjes bewogen wel maar ze gingen gewoon verder met grazen.
Gedurende de zomer waren ze soms even weg, de twee groepen, en soms stonden ze in een andere wei. Maar ze waren een heerlijke constante factor op onze wandeling. We keken ernaar uit en we babbelden erop los tegen onze schapenmaatjes.
Ook kwamen we 4 prachtige koeiedames tegen. Mooie dieren. Het zijn flinke dames met grote bilpartijen, horens en blauwe vlekken. Er was een bruine bij met een dikkere vacht. De drie ‘witte koeien’ waren altijd samen en de bruine was alleen. Die leek niet gezellig bij het groepje te mogen liggen herkauwen. Op één van de wandelingen waren we een witte koe kwijt. We hebben gezocht en getuurd in de verte, maar we zagen er echt maar twee, en de bruine. Het duurde een week voordat we het hardop tegen elkaar durfden zeggen: waarschijnlijk ligt de mooie dame in de diepvries bij diverse gezinnen. Zo werkt het nu eenmaal, maar we vonden het wel erg.
De drie koeiedames werden verplaatst naar een wei nog dichter bij ons wandelpad dus we konden eindelijk met elkaar babbelen. Elke keer riep ik, als we aangelopen kwamen, “Hallo lieve dames, dag maatjes, hoe gaat het met jullie? Wat zijn jullie weer mooi vandaag. Hebben jullie ons gemist? Wij wel, we zijn blij dat we jullie weer zien!”
Ze keken ons een beetje wezenloos aan terwijl ze hun gras stonden te vermalen. Maar ze keken toch wel al op als we langskwamen en met hun babbelden. En op een prachtige rustige avond, tegen de ondergaande zon aan, hoorde ik een zacht loeitje. De lippen van de koeiedame met de grote blauwe vlekken haar kop bewogen en er kwam een totaal onverwacht lief loeitje tussen haar lippen uit. Ze keek me recht aan. Ik zei: “Hallo maatje, hoe gaat het met je?” En weer kreeg ik een loeitje van haar. Omdat het zo’n giga koeien zijn verwacht je een loei van heb ik jou daar, maar dat was niet het geval.
Ik zei tegen Bart: “ze loeit naar mij als ik tegen haar praat!” en hij beaamde dat. Mijn ogen schoten vol en mijn hart maakte een sprongetje. Ik werd helemaal warm vanbinnen. Ik vond het ongelofelijk dat de koeiedame mij dus herkende, of mijn stem, of het feit dat Bart en ik elke dag samen langsliepen.
Ik bleef staan en ze bleef maar loeitjes produceren. Ik was diep ontroerd en was op slag verliefd op dat leuke dier. Vanaf toen bleef ze dat doen. Zelfs als Bart en ik per ongeluk in een gesprek waren verwikkeld, werden we onthaald door haar met haar loeitje. Ons gesprek viel gelijk stil en we liepen naar haar toe en babbelden gezellig tegen haar. We konden niet langslopen zonder dat ze hallo zei tegen ons.
Ook zien wij geregeld poezen oversteken of in het gras liggen genieten van het zonnetje. Daar praten we ook tegen. Meestal rennen ze dan weg, maar er is er eentje die lief blijft zitten en ons met haar mooie snoetjes aandachtig aanhoort. Zo’n schatje!
En dan hebben we nog het paard van onze buurman. Een schitterende, volledig zwarte hengst (of ruin) met op zijn hoofd van boven tot beneden een lange witte bles. Normaal keek hij niet eens op als we langsliepen, maar na een poosje wel. Vooral toen we ook met hem gingen praten. “Hallo maatje” hoefde ik maar te zeggen en zijn hoofd kwam al omhoog! Ik vertelde hem hoe mooi hij wel niet was en dat hij zo trots rechtop staat. Een echte knapperd! Hij kwam niet echt dichterbij, ook hij is wandelaars gewend, hij bleef gewoon lekker door eten. Maar toch doet je dat wat.
Dus onze wandelingen zijn echt een toertje langs een hoop leuke dieren geworden en daar genieten we elke dag van.
Maar toen werd het algauw donker tegen de tijd dat we gingen wandelen. Met ons hoofdlampje op onze pet en van die lichtgevende bretels aan, liepen wij in het donker onze wandeling. Nou ja, donker, er is nogal veel lichtvervuiling hier, vind ik. Om nog maar niet over het geluid van de autobaan te spreken. Maar het is wat het is.
In het donker lopen we nu langs de weitjes van de schapen. Ze verhuizen nog steeds soms van weitje, maar met onze lampjes turen we tot we de reflectie van hun oogjes zien. Als het regent staan ze allemaal met hun hoofd onder de aanhangwagen die in de wei staat, maar over het algemeen zijn ze nog lekker aan het grazen of liggen ze her en der verspreid. We blijven elke keer even staan om te babbelen en ze lopen nu al niet meer weg. Het valt me op dat ze mijn stem volgen met hun oren. Superleuk om te zien.
De koeien staan in een wei waar we langslopen, maar soms heeft de boer hen in de wei achter de boerderij gezet. Dan zien we ze niet.
De koeiedame die naar mij loeide, deed dat ineens niet meer. Dat vond ik best erg. Maar feit is natuurlijk dat ze ons niet meer herkent. Wij zijn nu zwevende lampjes in het niets. We turen of ze achterin de wei liggen en als dat zo is dan roep ik harder dan normaal: “Dag maatje, dag mooie meid! Hoe gaat het vandaag met jullie? Hebben jullie een leuke dag gehad?” Maar ik hoor niets.
Misschien geeft ze me wel van die lieve loeitjes maar ik hoor ze gewoonweg niet omdat achter haar het verkeer over de autobaan raast. Ik spits mijn oren vaak, want ik herken haar loeitjes wel goed inmiddels, maar ik hoor niets. Toch laat ik haar elke keer weten dat we er zijn. Of we haar zien of niet.
De mooie zwarte hengst (of ruin) staat nu in een andere, veel grotere wei. Daar konen we ook langs. Maar daar is het toevallig wel pikkiedonker. We turen met onze lichtjes door de enorme wei. Ik roep weer: “Hallo maatje” en dan is het wachten of we een witte streep van zijn bles ergens in die grote wei omhoog zien komen en dan weten we dat hij nog niet naar bed is. Hij kijkt even op maar komt nooit even kijken. Het gras is daar volop groen, dus waarom zou je ook. Het korte moment van aandacht was genoeg voor mij.
Toch hadden we gisteren een ongelofelijk fijne, memorabele wandeling net voor 21 uur.
We liepen langs de wei van de koeien en we zagen ze niet. Dat was al een paar dagen op een rij zo. Dus Bart en ik raakte weer aan de klets en we volgden het pad langs de wei, langs de boerderij naar ‘ons katje’, toen ik ineens mijn zo gemiste loeitje dacht te horen in de verre verte. Ik stopte acuut met lopen en praten en zei tegen Bart: “Luister eens?” Ik hield mijn hoofd schuin om beter te horen en ik wees met mijn vinger naar mijn oor. Ik voelde dat mijn hart een sprongetje maakte. Had ik het nu goed gehoord? Bart (die niet zo geweldig hoort) vroeg wat er was. Ik zei: “Shhht…ik hoor een loeitje in de verte”.
Doodstil stonden we nu te luisteren...
En ja hoor, nu hoorde ik het loeitje weer. En ze bleef maar loeien! Wij liepen in het pikkiedonker, half over het erf van de boerderij naar achteren, en daar lag ze. Gezellig onder een overhellende haag. Ik riep: “Hallo maatje! Ben jij daar? Had je ons gezien en heb je me toen geroepen?” Het werd beantwoord met een laatste loeitje. Mijn hart werd warm en ik was dolgelukkig dat ze me nog herkende. Ze had vast mijn geklets gehoord en dacht: “Daar is ze weer, hopelijk komt ze even goeiedag zeggen”. Ik heb nog even met haar gebabbeld, maar Bart vond dat we snel weg moesten van het erf van de boerderij, wat logisch was. Wij hoorden daar niet. Maar tjonge wat deed me dat goed!
“Mijn avond kan niet meer stuk!” Zei ik opgewekt tegen Bart, die helemaal blij was zo’n stralende Sofie te zien. Hij vond het ook hartstikke leuk.
We liepen verder naar de wei waar de zwarte hengst staat. We tuurden met ons lampje om te zien of hij er nog stond. Ik riep: “Hey maatje, ben je er nog?” We zagen vaag het wit van zijn bles, maar hij keek niet op. Het gras was belangrijker. Ach, we hadden al zo’n geluk met onze koeiedame, dat ik het niet erg vond.
We liepen door en toen zagen we, aan de andere kant van het wandelpad, dat de witte pony, die normaal achter ons huis in een wei staat, ontsnapt was. Hij stond nog steeds in een afgesloten wei gelukkig, dus hij kon de straat niet op. Hij stond met zijn kont naar ons toe en staarde naar zijn stalletje in de hoop dat hij goed genoeg verstopt was zodat zijn baasje echt moest gaan zoeken. De grapjas.
We bleven bij hem staan en begonnen ook tegen hem te babbelen. Hij bleef met zijn kont naar ons staan, maar ik kon aan zijn oren zien dat hij mij hoorde praten tegen hem.
En vanuit het niets was er een hinnik en een bries en hoorden we dat de grote zwarte hengst heel snel naar ons toe gegaloppeerd kwam. Dat hadden we nog nooit meegemaakt. Hij was jaloers! Ik draaide me om en zag hem mooi en statig over mij heen kijken. Uit zijn neus kwamen wolkjes, en hij hinnikte zachtjes.
“Hallo maatje, wat ben ik blij om jou te zien!”
Wat een geluk, wat boffen we toch met zoveel persoonlijkheden hier. Dit is écht genieten!